Lay in, lay out

HET VAK "grafisch vormgeven" is misdadig en zou eigenlijk niet mogen bestaan. We zullen er een boekje aan wijden.’

 

 

Aldus de eerste regel uit het boekje Lay In, Lay Out, geschreven door Piet Schreuders en in 1977 uitgegeven door het G.J. Thiemefonds als derde deel in een serie typografische essays.

Kennelijk was het de bedoeling van het Thiemefonds eens wat golven in de grafische wereld te laten ontstaan. Waren de eerste deeltjes geschreven door gerenommeerde grafisch ontwerpers (Wim Crouwel en Dick Elfers), Piet Schreuders had in 1977 nog niet veel meer gedaan dan knip- en plakwerk voor Aloha, zijn eigen tijdschrift Furore en wat nummers van de eigenzinnige Poezenkrant. Met dat knip- en plakwerk had hij al wel enige aandacht getrokken, vandaar zijn betrokkenheid met het jaarboek 1976 van Grafisch Nederland en een opdracht voor de vormgeving van de RijksmuseumKunstkrant.

Maar hij kon nog niet in de schaduw staan van de gevestigde namen als Jan van Toorn, Wim Crouwel en Pieter Brattinga, maar dat wilde hij ook absoluut niet: ‘Ontwerpers, je moet er liever niet direct mee te maken hebben, maar op afstand zijn ze best onderhoudend’. Hij noemde hun werk uit volle overtuiging LELIJK en zij noemden hem een ‘lay-out terrorist’.

 

Enfin, het moge duidelijk zijn dat het G J Thiemefonds haar doel bereikt had; er ontstond hevige opwinding in het vormgeverswereldje, het boekje (oplage 1250 exemplaren) was binnen een jaar uitverkocht en studenten moesten het jarenlang doen met een geleend exemplaar of met fotokopieën uit de bibliotheek.

 

Tot er, twintig jaar later, een rijk geïllustreerde heruitgave verscheen. De oorspronkelijke 52 pagina's werden er 141. De oorspronkelijke tekst bleef op kleine correcties na gelijk, maar werd aangevuld met ‘enkele links en rechts gepubliceerde kleine stukjes over grafische onderwerpen’. Een leuk toetje is ‘De orderzak’, waarin Piet Schreuders een overzicht plaatst van een aantal van zijn ontwerpen uit de afgelopen twintig jaar, en ik tot mijn genoegen drie ‘adresstempels’ van de frankeermachine van uitgeverij DRUKWERK terugzie. 

 

Maar het omslag van deze heruitgave is lelijk, vond menigeen. Waarom eigenlijk? We vroegen het Piet Schreuders.

‘Ik denk dat ze het lelijk vonden omdat de letter Cooper Black in het algemeen met lelijke en goedkope dingen wordt geassocieerd (snackbars, Garfield, McDonald's enz.), terwijl het op zich een erg mooie letter is".

' Het omslag is overigens deels geïnspireerd op een letterproef van de firma Barnhart Brothers & Spindler uit Chicago, circa 1924, die als eerste de Cooper Black-letter op de markt bracht.’

 

 

De oplage van de tweede editie bedroeg 2000 exemplaren, waarvan 172 op naam werden gesteld en gesigneerd door de auteur; later volgde nog eens een herdruk van 1000 exemplaren. 

 

En zo wordt het 2017 en het is alweer twintig jaar later. Tijd voor een nieuwe heruitgave derhalve, nu als ‘definitieve volkseditie’ (‘met nóg meer over Wim Crouwel en met de originele kritiek van Gerrit Noordzij’). Nog maar 128 pagina's, want de ‘kleine stukjes’ en de ‘orderzak’-illustraties zijn weggelaten, maar ook nu werd de oorspronkelijke tekst weer integraal opgenomen, deze keer voorzien van uitgebreide (voet) noten en aantekeningen en rijk geïllustreerd met documenten, brieven, foto's en grafische werkstukken uit de tijd van ontstaan, plus een voorwoord waarin de productie van de eerste uitgave volledig uit de doeken wordt gedaan. De tekening op de cover is van Aart Clerkx en werd eerder gebruikt op de cover van Furore nummer 6.

 

Ik zou zeggen: ‘Collect them all!’ – maar pas op: het mag dan wel een volkseditie heten, de oplage is slechts 1000 exemplaren. Voor je het weet moet je weer twintig jaar wachten.

Bestellen, bijvoorbeeld bij uitgeverij de Buitenkant